Na de Tweede Wereldoorlog wilde de Nederlandse regering een moderne economie met meer industrie. Ook moest de arbeidsproductiviteit stijgen: minder mensen moesten in kortere tijd meer producten maken. Dat wilde de regering bereiken door bijvoorbeeld op de loonkosten te bezuinigen.
Na de wederopbouw ging het goed met de economie. De lonen stegen. De productie en de vraag bleven groeien en daardoor ontstond er een tekort aan arbeiders voor zwaar en ongeschoold werk. Rond dezelfde tijd was er in Turkije en Marokko veel werkloosheid. Het werk en de hogere lonen in Nederland trokken Turkse en Marokkaanse mensen en mensen uit de landen rond de Middellandse Zee aan. De Nederlandse regering sloot verdragen met deze landen. En in de jaren zestig kwamen er mensen uit Italië, Spanje, Portugal, Griekenland, Turkije, Marokko, Tunesië en Joegoslavië in Nederland werken. Gastarbeiders werden zij genoemd.